Belegerd Paleis
Kardinaal Retz ()

Eind augustus 1648

Ondanks zijn sussende bezwering dat de Zege van Lens hem in een zachte, verzoenende stemming had gebracht, liet kardinaal Mazarin een paar uur later het populaire parlementslid Broussel arresteren.
De verteller is hulpbisschop (coadjutor) de Retz.

Ik ging de straat op in koorhemd en kazuifel en nog voor ik bij de Marché-Neuf was aangekomen, werd ik overvallen door een schreeuwende, brullende menigte. Ik maakte me van hen los door te zeggen dat de koningin hun rechten zou beschermen. Op de Pont-Neuf trof ik maarschalk de La Meilleraye aan het hoofd van de gardes. Hoewel hij het alleen nog te stellen had met een paar kinderen die de soldaten uitscholden en met stenen bekogelden, voelde hij zich heel weinig op zijn gemak en zag aan alle kanten donkere wolken zich opstapelen. Hij was heel blij me te zien: hij spoorde me aan de koningin de waarheid te zeggen en bood aan als getuige met me mee te gaan. Daar was ik nu weer blij mee en we liepen samen naar het Koninklijk Paleis, gevolgd door een onafzienbare mensenmenigte die Broussel! Broussel! riep.

We troffen de koningin in de grote kamer, tezamen met Monsieur, kardinaal Mazarin, Longueville, maarschalk de Villeroy, de abt de La Rivière, Bautru, Guitaut, kapitein van zijn lijfwacht, en Nogent.

Anna van Oostenrijk (Rubens) kardinaal Mazarin Hertog van Orléans Longueville De la Rivière

Ze ontving me niet vriendelijk en niet onvriendelijk. Ze was te trots en gebelgd om zich te schamen over wat ze me de vorige avond had gezegd en de kardinaal had daar niet genoeg fatsoen voor. Toch leek hij me wat verlegen met de situatie en hij mompelde iets wat hij me niet durfde te zeggen, dat hij blij was dat ik begrepen had dat er geheel nieuwe redenen waren die de koningin tot het genomen besluit hadden gebracht. Ik deed alsof ik alles voor zoete koek slikte wat hij ook zei en antwoordde simpelweg dat ik gekomen was om mijn plicht te doen, om te horen wat de koningin me opdroeg en om alles wat in mijn macht lag bij te dragen aan rust en kalmte. De koningin knikte me even toe als om me te bedanken. Maar later hoorde ik dat ze dat laatste woordje had opgemerkt en dat het niet goed was gevallen, zo onschuldig en zelfs geheel in de stijl van een coadjutor van Parijs het ook was. Maar het is een waar woord 1 dat het onder vorsten even gevaarlijk en bijna even misdadig is het goede te kunnen–, als het slechte te willen doen. Toen maarschalk de La Meilleraye zag dat La Rivière, Bautru en Nogent onze opwinding bagatelliseerden en zelfs belachelijk maakten, werd hij woedend. Hij wees er met stemverheffing op dat ik kon getuigen. Dat deed ik vrijelijk en ik bevestigde wat hij had gezegd en voorspeld over het oproer. De kardinaal glimlachte boosaardig. De koningin kreeg een woedeaanval en zei op haar schelle, zure toon het volgende: "Het is al revolutionair om je te verbeelden dat je een revolutie mag maken. Het is een belachelijke misrekening 2 als ze dat willen. Het gezag van de koning zal ze leren op hun tellen te passen." De kardinaal, die aan mijn gezicht zag dat ik wat ontdaan was over deze uitspraken, nam het woord en antwoordde de koningin op zachte toon: "Mocht het God behagen, madame, dat iedereen zo oprecht sprak als meneer de coadjutor! Hij vreest voor zijn kudde, hij vreest voor de stad, hij vreest voor het gezag van Uwe Majesteit. Ik ben ervan overtuigd dat het gevaar niet zo groot is als hij denkt; maar waakzaamheid in deze zaken is bij hem een prijzenswaardige geloofszaak."

De koningin die het jargon van de kardinaal begreep, kwam onmiddellijk tot zichzelf. Ze maakte me complimentjes. Ik antwoordde met diepe eerbied en een zo onnozele uitdrukking dat La Rivière Bautru - van wie ik het vier dagen later zou horen - in het oor fluisterde: "Kijk wat er gebeurt als je hier niet dag en nacht rondloopt! De coadjutor is een man van de wereld, hij is bijdehand. Maar hij nam voor zoete koek aan wat de koningin net tegen hem zei." De waarheid is dat iedereen in deze kamer toneel speelde. Ik deed me argeloos voor en was het niet, althans niet in dit geval. De kardinaal deed of hij zeker van zichzelf was en was het niet zo erg als het leek. Nu en dan deed de koningin een zachtaardig persoon na, terwijl ze zuurder was dan ooit. Longueville legde leedwezen aan de dag, maar was merkbaar opgetogen, want hij was een man van de wereld die nergens zo van genoot als van erbij geweest te zijn. d'Orléans deed, in gesprek met de koningin, alsof hij hartstochtelijk bij de zaken betrokken was. Ik heb hem nog nooit zo sloom voor zich uit zien fluiten als een half uurtje later, toen hij Guerchi in het grijze kamertje ontving. Maarschalk de Villeroy deed vrolijk om het de minister naar de zin te maken; privé vertrouwde hij me, met tranen in zijn ogen, toe dat de Staat zich op de rand van de afgrond bevond. Bautru en Nogent hingen de clowns uit en imiteerden, om de koningin vrolijk te maken, de verpleegster van de oude Broussel (bedenk wel dat hij tachtig jaar oud was), die het volk in opstand bracht. Allebei wisten ze heel goed dat de tragedie misschien niet zo erg ver van de klucht verwijderd was. Alleen de abt de La Rivière was ervan overtuigd dat de volksopstand een hersenschim was: hij hield het vol tegenover de koningin die het wilde geloven, hoe overtuigd ze ook was van het tegendeel. Op hetzelfde ogenblik zag ik, aan de houding van de koningin die de onverschrokkenste persoon ter wereld was en aan die van de La Rivière die de grootste angsthaas van zijn eeuw was, dat blinde onbesuisdheid en extreme bangelijkheid tot hetzelfde resultaat leiden, zolang het gevaar niet bekend is.

De la Meilleraye

Om te voorkomen dat er iemand aan het toneelgezelschap zou ontbreken, nam maarschalk de La Meilleraye, die tot dusver vastbesloten met mij op de gevolgen van het oproer was blijven wijzen, de rol van legeraanvoerder op zich. Hij veranderde plotseling van toon en instelling toen de goede Vannes, luitenant-kolonel van de garde, aan de koningin kwam zeggen dat de burgers dreigden de garde te overweldigen. Hij stond zo stijf van nijd en frustratie, dat zijn boosheid naar woede omsloeg en zelfs naar razernij. Hij riep uit dat het beter was te sterven dan deze brutaliteit te gedogen. Hij wilde dat we hem toestonden de garde in te zetten, tezamen met de paleisambtenaren en alle hovelingen die zich in de antichambres bevonden en verzekerde ons dat hij al dit gepeupel in de pan zou hakken.

De koningin stemde vurig in met zijn idee, maar het werd door niemand anders gedeeld. Aan het verloop van de gebeurtenissen kun je wel zien dat het volledig ongelegen kwam. Op dat moment kwam de kanselier de kamer binnen. Hij had een zo zwak karakter dat hij tot op deze gelegenheid nog nooit een waar woord had gesproken. Maar nu won de angst het van de zelfingenomenheid: hij sprak en hij sprak uit wat hem gedicteerd werd door wat hij in de straten had gezien. Ik zag dat de kardinaal geschokt leek door de vrijmoedigheid van een man bij wie hij dit nog nooit had gezien. Maar Senneterre, die op bijna hetzelfde ogenblik binnenkwam, maakte in een oogwenk de eerdere indrukken ongedaan en verzekerde ons dat het vuur een beetje uit de mensen was. Dat er helemaal niet naar de wapens werd gegrepen en dat met een beetje geduld alles wel terecht zou komen.

Er is niets zo gevaarlijk als mooipraterij wanneer de aangesproken persoon bang is. Het verlangen geen angst te hebben maakt dat hij alles gelooft wat hem verhindert iets aan de reden voor zijn angst te doen. De informatie waarvan je kunt zeggen dat de redding van de staat afhing, ging verloren in de stroom binnenkomend nieuws. De oude Guitaut, iemand met weinig gezond verstand, maar veel gevoel, werd er ongeduldiger van dan de anderen. Met een stem die nog heser was dan gewoonlijk, zei hij niet te begrijpen hoe iemand kon suffen bij de stand van zaken van het ogenblik. Hij voegde er mompelend iets aan toe dat ik niet begreep, maar de kardinaal, die hem niet mocht, zichtbaar irriteerde. De kardinaal antwoordde: "Alles goed en wel, meneer de Guitaut, maar wat is uw voorstel?" - "Mijn voorstel is", antwoordde Guitaut kortaf, om ze die oude sukkel van een Broussel dood of levend terug te geven." Ik nam het woord en zei hem: "Het eerste zou niet stroken met de aard, noch met de intelligentie van de koningin; het tweede zou een einde kunnen maken aan het oproer." De koningin werd rood en riep uit: "Ik begrijp u wel, coadjutor! U wilt dat ik Broussel vrijlaat. Maar ik wurg hem nog liever met allebei mijn handen." En terwijl ze de laatste lettergreep uitsprak, bracht ze haar handen dicht bij mijn gezicht en voegde eraan toe: "En ook iedereen die." De kardinaal die er niet aan twijfelde dat ze me alles ging zeggen waartoe haar razernij haar inspireerde, stapte naar voren en fluisterde iets in haar oor. Ze herstelde zich zodanig dat als ik haar niet had gekend, ze me volledig gekalmeerd had geleken.

Op dat moment kwam de luitenant-civiel de kamer in; hij was lijkbleek. Ik heb in de Italiaanse Komedie nog nooit angst zo kinderlijk en belachelijk verbeeld gezien als met wat hij de koningin liet zien, terwijl hij haar de onbetekenende avonturen vertelde die hij had beleefd op de weg van zijn logement naar het Koninklijk Paleis. Echt, de eensgezindheid van vreesachtige zielen is bewonderenswaardig! Kardinaal Mazarin was tot op dat moment niet meer dan middelmatig getroffen door wat de La Meilleraye en ik met de nodige kracht hadden meegedeeld. En de koningin had er geen enkele emotionele reactie op. De angst van de luitenant gleed, denk ik, als een besmetting in hun verbeelding, in hun verstand en in hun hart. Ze leken in één klap een gedaanteverwisseling te hebben ondergaan: ze maakten me niet langer belachelijk, ze gaven toe dat de zaak aandacht verdiende. Ze beraadden zich en stonden toe dat Monsieur3, de Longueville, de kanselier, maarschalk de Villeroy, maarschalk de La Meilleraye en de coadjutor met goede argumenten aantoonden dat Broussel moest worden teruggeven voordat het volk, dat dreigde naar de wapens te grijpen, deze metterdaad zouden grijpen. Wij ervoeren bij deze confrontatie dat het bij angst een natuurlijker reactie is raad te vragen dan te beslissen.

De kardinaal besloot, na een dozijn holle praatjes die elkaar tegenspraken, zichzelf nog tot de volgende dag de tijd te geven en in de tussentijd de mensen te laten weten dat de koningin Broussel de vrijheid gaf, mits ze uiteengingen en ophielden deze massaal te eisen. De kardinaal voegde eraan toe dat niemand deze mededeling op vriendelijkere en efficientere wijze kon overbrengen dan ik. Ik zag de val, maar kon er niets tegen doen. En des te minder omdat maarschalk de La Meilleraye, die er geen gezichtspunt op nahield, zich er vierkant achter stelde en me als het ware meesleurde. Hij zei de koningin dat hij met mij mee de straat op ging en dat we daar wonderen gingen verrichten. "Daar twijfel ik niet aan", antwoordde ik hem, "vooral niet als het de koningin behaagt ons een officiële belofte van invrijheidstelling mee te geven. Ikzelf heb niet voldoende krediet onder het volk om zonder zo'n belofte geloofd te worden." Ik werd geprezen om mijn bescheidenheid. De maarschalk had geen enkele twijfel; het woord van de koningin was meer waard dan welke schriftelijke akte dan ook. In andere woorden, ik werd niet serieus genomen en opeens voor de harde noodzaak gesteld het laagste personage te spelen dat u ooit bent tegengekomen. Ik wou antwoorden, maar de koningin liep abrupt haar grijze kamertje in.

Monsieur duwde me met twee handen teder weg en zei: "Geef de Staat zijn rust terug." De maarschalk sleepte me mee en alle leden van de lijfwacht droegen me liefdevol in hun armen en riepen me toe: "Alleen u kunt dit kwaad verhelpen." Ik liep naar buiten in mijn koorhemd en kazuifel en deelde links en rechts zegeningen uit. U wilt wel geloven dat deze bezigheid me niet belette alles te overdenken wat van nut kon zijn in de benauwde situatie waarin ik me bevond. Ik besloot echter kordaat gewoon mijn plicht te doen, gehoorzaamheid te prediken en me in te spannen om een opstand te voorkomen. De enige regel waaraan ik me wou houden, was om niets uit mijn naam aan het volk te beloven en het niets anders te zeggen dan dat de koningin me had verzekerd dat ze Broussel zou teruggeven, op voorwaarde dat de rellen zouden stoppen.

Pierre Broussel

De dadendrang van maarschalk de La Meilleraye liet me geen tijd op mijn woorden te letten: in plaats van me te vergezellen, zoals hij had gezegd, plaatste hij zich aan het hoofd van de lichte cavalerie van de garde, reed vooruit met de degen in zijn hand en schreeuwde uit alle macht: "Leve de koning, Broussel vrij!" Omdat hij door veel meer mensen werd gezien dan gehoord, verhitte hij de gemoederen heel wat meer met zijn degen, dan dat hij ze bedaarde met zijn stem. Er werd te wapen geroepen; een voddenraper trok bij het hospitaal Quinze-Vingts een sabel; de maarschalk doodde hem met een pistoolschot. De kreten verdubbelden, aan alle kanten renden ze naar de wapens; een menigte, die me vanaf het Koninklijk Paleis had gevolgd, duwde, of liever, droeg me naar de Croix-du-Tiroir, waar maarschalk de La Meilleraye slaags was geraakt met een menigte burgers die zich in de Rue de l'Arbre-Sec van wapens hadden voorzien. Ik wierp me in de massa en probeerde ze van elkaar te scheiden. Ik dacht te zien dat zowel de ene als de andere partij een minimum van respect toonden voor mijn kledij en mijn ambt. Ik vergiste me niet, want de in het nauw gedreven maarschalk nam met vreugde de gelegenheid waar om de lichte cavalerie op te dragen op te houden met schieten.

De burgers bleven staan en stelden zich ermee tevreden de kruising te bezetten. Maar er waren er twintig of dertig die met hellebaarden en buksen de Rue des Prouvelles uitkwamen en niet zo gematigd waren, me niet zagen of niet wilden zien en onverhoeds het vuur openden op de lichte cavalerie, met een pistoolschot Fontrailles' arm braken terwijl hij naast de maarschalk stond met de degen in zijn hand, een van mijn pages verwondden die de onderzijde van mijn koorhemd ophield en mijzelf met een steen onder mijn oor troffen zodat ik neerging. Ik was nog niet opgestaan, of een burger drukte me een buks tegen het hoofd. Hoewel ik hem niet kende, dacht ik er goed aan te doen dit niet meteen te laten merken. Integendeel, ik zei: "Stommeling! Als je vader dat zag." Hij dacht dat ik de beste vriend van zijn vader was, die ik echter nooit gezien had. Ik denk dat op deze gedachte een andere volgde, die om me beter te bekijken. Mijn kledij viel hem op. Hij vroeg me of ik meneer de coadjutor was. Het werd door iedereen rondgeschreeuwd. De mensen renden naar me toe. En maarschalk de La Meilleraye kreeg de gelegenheid zich naar het Koninklijk Paleis terug te trekken. Om hem de tijd te geven weg te komen, deed ik alsof ik de richting van de Hallen in liep. Iedereen liep achter me aan en dat was maar goed ook, want ik stuitte op een tot de tanden toe gewapende zwerm lompenventers. Ik vleide ze, ik aaide ze, ik bezwoer ze, ik dreigde ze. En tenslotte overtuigde ik ze. Ze legden de wapens neer. Dat was de redding van Parijs. Het werd al avond en als ze die na het vallen van de nacht nog bij de hand hadden gehad, was de stad zo goed als zeker geplunderd.

Ik heb in mijn leven waarschijnlijk geen aangrijpendere voldoening gekend dan deze: zo groot dat ik geen moment dacht aan de indruk die de dienst, die ik zojuist geleverd had, op het Koninklijk Paleis moest maken. Ik zeg 'moest', want zoals je zult zien was die heel anders dan verwacht. Ik liep erheen, gevolgd door dertig- of veertigduizend man, die echter niet gewapend waren. Bij de barrière trof ik maarschalk de La Meilleraye die, ontroerd door wat ik voor hem had gedaan, me bijna verstikte in een omarming en me, letterlijk, het volgende zei: "Ik ben een gek en een bruut, ik heb bijna de Staat te gronde laten gaan en u hebt hem gered. Kom mee, we gaan praten met de koningin als echte Fransen en eerlijke mensen; we leveren de gegevens om, wanneer de koning meerderjarig wordt, met onze getuigenis die staatsparasieten, die gemene vleiers op te laten hangen, die de koningin laten geloven dat dit allemaal niets voorstelt." Hij omhelsde de officieren van de garde na deze laatste woorden, die de meest treffende, hartroerende en welsprekende waren die ooit uit de mond van een soldaat4 zijn gekomen, en sleepte me mee naar de koningin.

Bij zijn entree zei hij, terwijl hij op me wees: "Madame, aan hem heb ik mijn leven te danken, maar Uwe Majesteit het behoud van de garde en misschien ook wel van het Koninklijk Paleis." De koningin glimlachte, maar het was een beetje een dubbelzinnige glimlach. Ik nam er nota van, maar liet het niet merken. Om te beletten dat de maarschalk de La Meilleraye de lofprijzingen aan mijn adres zou voortzetten, nam ik het woord over: "Nee, madame, het gaat niet om mij, maar om Parijs, dat zich heeft onderworpen en de wapens heeft neergelegd, dat zich zojuist aan de voeten van Uwe Majesteit heeft geworpen." - "Het heeft flink gezondigd en is weinig onderworpen," riposteerde de koningin met vlammende ogen; "Als het zo woedend was als ze me willen wijsmaken, hoe komt het dan weer zo rustig in zo korte tijd?" De maarschalk, die de toon van de koningin even goed opmerkte als ik, maakte zich kwaad en bezwoer haar: "Madame, een eerlijk man mag de zaken tegenover u niet mooipraten in deze extreme omstandigheden. Wanneer u niet vandaag nog Broussel in vrijheid stelt, vindt u morgen geen steen meer op een ander in Parijs." Ik wou iets zeggen om de maarschalk bij te vallen; de koningin onderbrak me door spottend te zeggen: "Gaat u slapen, meneer, u hebt hard gewerkt."

Dus verliet ik het Koninklijk Paleis. En hoewel ik wat je noemt razend was, ik zei op weg naar mijn logement niets wat de mensen op zou kunnen ruien. Ik trof een onafzienbare menigte die me opwachtte en me dwong op de bagagedrager van mijn koets te klimmen om verslag te doen van wat ik in het Koninklijk Paleis had uitgevoerd. Ik zei dat ik tegenover de koningin getuigd had van de gehoorzaamheid aan haar wil, die was betoond door de wapens terug te leggen op de plaatsen waar ze vandaan kwamen en niet op pakken op de plaatsen waar ze op het punt stonden dat te doen; dat de koningin me haar tevredenheid had betoond over deze gehoorzaamheid en me had gezegd dat dit de enige manier was waarop ze van haar de vrijheid van de gevangenen konden verkrijgen. Ik voegde er alles aan toe waarvan ik dacht dat het dit volk tot bedaren kon brengen; dat was niet zo moeilijk, want het liep tegen het avondeten. Deze omstandigheid kan u belachelijk voorkomen, maar is gegrond op feiten: ik heb opgemerkt dat in Parijs, bij volksoproeren, ook de ergste heethoofden, zoals ze dat uitdrukken, niet willen ontregelen.