Complot tegen de Prins

januari 1650

     Madame de Chevreuse had na haar terugkomst hechte relaties aangeknoopt met de frondeurs en stond op zeer vertrouwelijke voet met ze. Dat kwam omdat intriganten elkaar van nature weten te vinden. Het ging via De Laigues en De Noirmoutier die ze uit Vlaanderen kende en ook omdat de coadjutor verliefd was geworden op haar dochter. Ze begon dus serieus te denken aan een project dat ze had sinds ze in Frankrijk was, om de frondeurs samen met het hof in te zetten tegen de Prins*, van wie ze goed inzag dat de Kardinaal hem wel nooit zou kunnen lijden. Hoewel de Prins heel machtig was, hij was niet zo machtig als het leek. Er zat zeker een hoop beeldvorming bij dat hij zo geducht werd geacht. En een hoop zwakheid en domheid dat hij zo werd gevreesd. Madame de Chevreuse, terug uit Vlaanderen, had niet zoveel last van die vrees en dat algemene geloof als de mensen die in het koninkrijk waren gebleven; ze oordeelde met meer gezond verstand. Dat was de reden dat ze er niet voor terugdeinsde tegen hem op te treden en voor te stellen hem gevangen te zetten. Toen deze dame de eerste passen gezet had, ging de coadjutor in vermomming kardinaal Mazarin opzoeken. De Prins kwam dit bezoek te weten en sprak de kardinaal erover aan. Deze wist hoe de coadjutor en diens ruiterskostuum, zijn witte veren en zijn kromme benen belachelijk te maken. Aan de hilariteit voegde hij toe dat hij zou waarschuwen als hij nog eens in vermomming zou komen. Dan moest hij zich verstoppen om mee te lachen. De Prins werd zodanig misleid dat hij niet het geringste vermoeden van de waarheid had en argeloos doorging met zijn strafproces tegen de frondeurs.

     Maar wat lastiger was voor de uitvoering van wat tegen de Prins werd beraamd, was de absolute noodzaak hiervoor de toestemming te verkrijgen van de hertog van Orléans, als luitenant generaal van het regentschap. En deze hertog werd geheel en al bestuurd door de abt de la Rivière, die op zijn beurt niet minder afhankelijk was van de Prins dan wanneer hij diens persoonlijke huisknecht was geweest. De reden hiervoor was de volgende.

     Kardinaal Mazarin had La Rivière beloofd hem kardinaal te maken, maar had er helemaal geen zin in dat te doen en wist niet hoe hij zich er vanaf moest maken. Daarom deed hij alsof de Prins de kardinaalshoed had aangevraagd voor de prins van Conti* De kardinaal geloofde ook dat dit de hertog van Orléans tegen de Prins zou opzetten, maar dit gebrek aan detailkennis keerde zich tegen hem.

     De Prins liet La Rivière weten dat dit idee hem door de kardinaal was ingeblazen om hem om de tuin te leiden, dat hij helemaal niet in een kardinaalshoed voor zijn broer geïnteresseerd was en dat hij hem die zou betwisten of toestaan naar gelang het de hertog van Orléans uitkwam. Het ging om een belangrijke bevordering voor La Rivière en vanaf dat moment maakte hij zijn meester een blinde volgeling van de gevoelens en belangen van de Prins.

     Om de maatregelen tegen de Prins uit te voeren was het dus noodzakelijk geworden de gunsteling te gronde te richten. Dat leek onmogelijk gezien de tijd dat hij al in de gunst stond en er niets werd gedaan zonder zijn raad in te winnen.

     Madame de Chevreuse liet zich niet door al deze hinderpalen ontmoedigen; om te beginnen moedigde ze Madame aan kwaad te spreken van de abt, die haar sympathie niet had. Hoeveel krediet de kardinaal ook had, hij durfde deze niet op het spel te zetten en ik weet niet of zelfs de volledige inzet van allen voldoende zou zijn geweest om het plan te doen slagen, als de Prins zelf, zoals voor hem gebruikelijk, niet meer schade had toegebracht aan zijn eigen zaken dan aan zijn vijanden.

     De hertog van Richelieu raakte verliefd op Madame de Pons, lelijk en oud als ze was. Ze werd zo goed geïnstrueerd door de familie Condé, die ze in vertrouwen had genomen, dat ze de hertog ertoe bracht haar te trouwen. Ze brachten hem naar Trie om te trouwen en stuurden hem vervolgens naar Le Havre om er bezit van te nemen uit naam van Richelieu; want Madame d'Aiguillon had deze plaats nog in handen als voogdes van haar neef. Deze gebeurtenis wekte woede en opschudding aan het hof, niet zozeer vanwege de bruiloft, als wel vanwege Le Havre, welk laatste feit een stuk belangrijker werd gevonden dan het eerste. Bij dit nieuws maakten ze met nadruk bekend dat De Longueville de absolute baas over Normandië was, dat hij er gouverneur van ging worden en dat hij dat idee al sinds jaar en dag koesterde, al was het nooit bij hem opgekomen. Ze voegden eraan toe dat de Prins in Bourgogne was ingekwartierd en er weinig plekken in het koninkrijk waren waar hij geen macht had en waarvan hij zich niet meester kon maken. Ook al liet de hertog van Orléans zich op extreme wijze domineren, het mankeerde hem niet aan intelligentie. Hij begreep dat ook als niet alles wat ze verkondigden waar was, er toch nog genoeg in kon zitten dat hem kwaad kon doen. Vervolgens onthulden ze hem dat de Prins zijn vermetele ondernemingen kon uitvoeren omdat hij er zeker van kon zijn dat La Rivière alles voor hem goed zou praten. En toen ze merkten dat al deze berichten hem begonnen dwars te zitten, deden ze er een schepje bovenop om zijn gunsteling definitief uit de weg te krijgen. Nu lieten ze de hertog van Orléans een document zien met het laatste akkoord tussen het hof en de Prins, dat de kardinaal hem haast gedwongen had op te stellen en dat zich volledig keerde tegen de rechten en het gezag van de functie van luitenant-generaal van het koninkrijk. Dit was voldoende om de hertog van Orléans te overtuigen de Prins naar de gevangenis te sturen.

     Madame d'Aiguillon was de eerste die de moed had het voor te stellen. De coadjutor besprak het met madame de Chevreuse, zonder madame d'Aiguillon erin te kennen.

     De Koningin en de Kardinaal leken al die tijd erg met de valse aanslag op de Prins in hun maag te zitten en hem te willen helpen zich te wreken. Maar de hertog van Orléans was verre van geneigd hetzelfde te doen en door te gaan het paleis te bezoeken. Na de treden tot de Sainte Chapelle te hebben beklommen, deed hij alsof hij onwel werd en keerde terug. De dag erop liet hij aankondigen dat ze in de vergaderingen niet meer op hem moesten rekenen, want hij was ziek. De Prins zag dat er iets veranderd was en sprak er La Rivière op aan, die zich zo goed als hij kon verontschuldigde, maar niet wou laten weten dat hij het niet meer zo goed met zijn baas kon vinden.

     De Prins, die geloofde dat hij Mazarin tot een algemeen veracht sujet had teruggebracht, wou nu ook de koningin belachelijk maken, in de overtuiging dat iedereen haar in de steek zou laten. Hiertoe maakte hij Jarzay wijs dat ze warme gevoelens voor hem had, dat hij deze buitenkans moest waarnemen. Tenslotte slaagde hij erin hem over te halen met de vorstin over de liefde te spreken in een brief die hij, met hulp van madame de Beauvais, op de kaptafel van de koningin neerlegde. Het is duidelijk dat alleen een man die overtuigd was van zijn eigen verdiensten en aantrekkelijke verschijning, als tegelijkertijd bezield door een verlangen bij de Prins in een goed blaadje te komen, in staat was een dergelijke opdracht aan te nemen. Alleen de hoge dunk die hij van nature van zichzelf had, in combinatie met een verblinding voor de Prins, konden hem doen geloven dat het mogelijk was. Want in andere gevallen had hij een hoop verstand en capaciteiten. Je kunt zeggen dat de Prins in dit geval gebruik maakte van het zwak dat Jarzay voor hem had en hem opofferde, en dat Jarzay's ijdelheid hem belette de arglistige opzet van de Prins te doorzien.

     De koningin geloofde, na ontvangst van Jarzay's brief, dat deze vergaloppering alleen uit zijn eigen initiatief voortkwam en het praktischer was hem met een of ander voorwendsel te verwijderen, dan om er ruchtbaarheid aan te geven. Maar toen ze te weten kwam dat de Prins erachter zat en hij het overal rondvertelde, tot tafelgesprekken in ontuchtige gelegenheden aan toe, kreeg ze zo'n woedeaanval dat ze Jarzay in het openbaar liet verbieden zich ooit nog aan haar te vertonen.

     De Prins ging, met de arrogantie die hij tegenover niemand ter wereld wist te matigen, naar de Kardinaal en zei hem dat hij wou dat de koningin nog dezelfde dag Jarzay zou zien. Hoe de Kardinaal hem ook voorhield dat je na zo'n onbeschaamdheid ook de laagste vrouw van de straat niet tot zoiets kon verplichten, zijn enig antwoord, volgens zijn gewoonte in die tijd, was dat het moest omdat hij het wou. De koningin zag zich dus gedwongen de man te zien. Maar de overmoed van de Prins had geen ander gevolg dan de gevangenis nog wat dichterbij te brengen. Het hof werd er meer door geërgerd dan alles wat hij tevoren had gewaagd te doen en te ondernemen.

     De Prins ging door op zijn gewoonlijke wijze de koningin te schofferen, de Kardinaal te beledigen en de frondeurs aan de kant te vegen. Niettemin gedroeg hij zich in het daagse leven met een zekerheid alsof hij helemaal geen vijanden maakte en niets te vrezen had. Hier kan je goed aan zien dat bijna alle grote vorsten - ook zij die zich in de loop der jaren matigen en een beter oordeel krijgen - er in hun jeugd even zeker van zijn gevreesd te worden, als mooie vrouwen, of vrouwen die zich dat verbeelden, geloven dat ze geliefd zijn. En dat het niet gemakkelijker is de vrouwen te ontnuchteren over het effect van hun charmes, dan je mannen de angst die hun naam aanjaagt kunt doen inzien. Het had de Prins aan het denken moeten zetten dat de brave Broussel beschuldigd werd van de aanslag. Hij was niet eens in staat de verdenking van zoiets op zich te laden en het was niet zo moeilijk te begrijpen dat hij alleen bij het onderzoek was betrokken om de Prins in een kwaad daglicht te stellen bij het volk, dat de oude man nog steeds aanbad.

      Deze details joegen de mensen die bij de familie van de Prins betrokken waren zoveel angst aan, dat velen hem waarschuwden. Maar hij nam dat zo slecht op, dat bij de zeventiende raad die hem gegeven werd, hij zei dat het de zeventiende maal was dat hij die dag onzin te horen kreeg over hetzelfde onderwerp. Iemand anders dan hij, minder zeker van zijn macht, had waarschijnlijk wel geloofd dat het niet om een onbenulligheid ging, zo vaak als het hem werd gezegd, en er misschien genoeg over nagedacht om ervan te kunnen profiteren.

     Buiten Parijs hadden ze ene Des Coutures gearresteerd waarvan ze zeiden dat hij getuige was van de aanslag op de Prins. Hij zou bij de poort van Richelieu aankomen. De Kardinaal zei aan de Prins dat ze hem gewaarschuwd hadden dat de frondeurs de man wilden ontvoeren uit angst dat hij tegen hen zou getuigen; dat er dus troepen aan deze poort moesten staan om dit te beletten. En dat aangezien het om zijn zaak ging, het ook beter zijn troepen konden zijn; de koningin kon niet steeds voor zijn bescherming opdraaien. De Prins liep in de val. Omdat hij geloofde dat hij er beter door gediend zou worden, zei hij dat het de troepen van de koning moesten zijn. Daarop antwoordde de Kardinaal dat hij dan de orders moest geven die hun zouden worden opgedragen. Dat gaf de Prins toe. En dat werd al te precies voor hem uitgevoerd, want de opdracht die ze kregen was om hem gevangen te zetten in het bos van Vincennes*. Maar omdat ze hem niet konden arresteren zonder toestemming van de frondeurs, was het hof gedwongen met hen te onderhandelen voordat ze hun besluit konden uitvoeren. Hoewel het hun strafproces onderbrak, lieten ze zich kopen door de Kardinaal.

     Wat betreft de coadjutor, hoe meer belang hij ergens bij had, hoe minder hij het wou laten merken. Intussen liet hij het zich makkelijk aanleunen dat hem twee bestuursbanen werden beloofd voor zijn vrienden, die dienden om de veiligheid van zijn partij te waarborgen. Laigues werd een functie aangeboden in het huis van de hertog van Anjou zodra dit was afgebouwd, dat van zegelbewaarder aan Châteauneuf en een adelbrief te vergeven aan een overeen te komen persoon van de Fronde. Ze wilden een zo gevoelig geheim niet toevertrouwen aan iemand met de intelligentie van Beaufort, nog afgezien van de angst dat hij het aan vrouwen zou verklappen; maar omdat ze hem nodig hadden, zei de coadjutor dat hem de zaak moest worden toevertrouwd en dat hij er iets op zou vinden om het hem zonder gevaar te vertellen. Er werd echter ook, opnieuw omdat het nodig was, een opvolgingsrecht in de admiraliteit voor hem gestipuleerd, met een flink pensioen op dat recht, in afwachting dat hem dat ambt zou worden toegewezen, dat wil zeggen, na de dood van zijn broer, aan wie het gegeven werd. De coadjutor zette hem gedetailleerd uiteen in welke vreemde staat ze zich allen bevonden door de dwang en het geweld dat de Prins op hen had uitgeoefend. Toen zei hij dat het bij hem was opgekomen aan de Kardinaal voor te stellen hem te laten arresteren, want die hield niet van hem. Maar hij liet tegelijkertijd weten dat hij het geen goed idee vond, totdat hij zijn instemming had betuigd. Dit was zijn normale procedure om hem altijd te doen geloven dat hij zich alleen door zijn adviezen liet leiden, hoewel hij er juist aan gewend was hem steeds bij de hand te nemen als een kind. De Beaufort gaf te kennen dat hij met het plan instemde. Waarop de coadjutor deed alsof hij er pas toe besloot omdat hij het er mee eens was en hem verzekerde dat hij eraan ging werken. Ze hadden gewacht erover te spreken tot ze in de koets zaten en Laigues bleef steeds bij hem en liet hem niet alleen terwijl ze door de straten reden en liet niet toe dat hij uitstapte om een huis binnen te gaan, uit angst dat hij met iemand over de zaak zou praten, zo weinig vertrouwen hadden ze in zijn vermogen ook maar het kleinste geheim te bewaren. De coadjutor kwam hem antwoord brengen: hij verzekerde hem dat hij op zijn advies zo goed had onderhandeld, dat de prinsen binnen een uur gearresteerd zouden worden. Daarna moest hij in de straten verschijnen om het volk gerust te stellen.

     Hoewel deze onderhandeling wel erg snel was voor een zaak van zo'n groot belang, bleef hij er optimistisch over, omdat ze hem er niet op wezen en omdat hij niet erg geneigd was over de zaken na te denken. Maar toen hij uit de algemene commentaren had begrepen hoe het akkoord tot stand was gekomen, kon hij niet verkroppen dat hij om de tuin was geleid. En omdat zijn ijdelheid het won van zijn inhaligheid, kon het admiraalschap hem niet troosten. Hij bleef voortaan kil tegen de coadjutor, die van zijn kant niet veel aandacht aan hem schonk en zich zelfs van hem af keerde in de mening dat hij zich bij het hof onmogelijk had gemaakt. Hij geloofde dat hij voor zichzelf de zaken goed voor elkaar had en dacht dat hij geen mensen meer nodig had. Op deze basis, zonder nog moeite te doen populair te worden of te lijken, was zijn enige droom nog een goede hoveling te worden. En het begon de mensen op te vallen dat zijn oprechtheid en integriteit helemaal niet zo ingeworteld en stevig gevestigd waren als hij had willen doen geloven.

     Maar om terug te keren naar de gevangenis voor de prinsen, op 18 januari 1650 waren ze alle drie zoals gewoonlijk in de raad aanwezig. Om er zeker van te zijn dat ook De Longueville er aangetroffen zou worden zodat hij met de twee anderen naar de gevangenis kon worden gebracht, werd hij aangelokt met de belofte dat hem het recht van opvolging zou worden gegeven als stadhouder van Hoog-Normandië, dat hij al lange tijd probeerde te verkrijgen voor de zoon van Beuvron. Een hoop mensen had hun al aangeraden nooit met zijn drieën tegelijk naar de raadsvergadering te gaan. Maar ze sloegen de raad in de wind, zoals zoveel gelijksoortige raad die hun gegeven werd vóór hun gevangenschap en tijdens hun gevangenschap.

     De koningin gebood hen die dag voor haar uit te lopen naar de raadsvergadering. Zodra ze de galerij binnenliepen waar de raad zitting had, werden ze gearresteerd. Ze moesten alle drie de kleine trap af; ze moesten de koets van Guitaut in en Miossans bracht ze naar het kasteel van Vincennes.

     Deze gebeurtenis bracht een zo grote en algemene vreugde teweeg in heel Frankrijk, waar het nieuws zich snel verspreidde, dat iedereen, tot de minste kleinburger aan toe, een vreugdevuur voor zijn deur ontstak, naast de publieke vuren verspreid door heel Parijs.