Een andere gebeurtenis met tragische afloop en waar ik nog minder aan kon doen, droeg het zijne eraan bij om het mengsel van haat en jaloezie aan te wakkeren waarop het lagere volk de gunstelingen van de Koning of van het lot pleegt te onthalen. Levendig en ongeduldig als ik ben, kan ik er niet tegen gezapig en ongeconcentreerd over de weg te gaan. Mijn voorrijders en koetsiers weten dat, zodat je geen rijtuig tegenkomt dat over de weg suist als het mijne. Op een dag daalde ik de Coeur-Volant af, tussen Saint-Germain en Marly. De markiezinnen van Maintenon en Hudicourt zaten in mijn rijtuig met de hertog van MaineDe hertog van Maine (6) is de buitenechtelijke zoon van Mme de Montespan en Lodewijk XIV. Mme de Montespan is de actuele maîtresse van Lodewijk. De markiezin van Heudicourt is een eerdere maîtresse en bovendien nicht en vriendin van Mme de Montespan. Mevrouw Maintenon is gouvernante van Mme de Montespan's kinderen (drie in 1667) en toekomstig maîtresse, resp. geheim echtgenote van de zonnekoning., voor zover ik me herinner. We reden met de vaart waarover ik het zojuist had en mijn pikeurs, die vooruit draafden, maakten zoals gebruikelijk de baan vrij. Een wijnboer beladen met staken besloot op dat moment de rijweg over te steken, ongetwijfeld omdat hij dacht dat hij snel genoeg was om mijn zes paarden voor te zijn. Mijn mannen schreeuwden, maar het had geen zin meer. De stakker werd vol geraakt en hoe mijn voorrijders ook aan de teugels trokken, ze konden niet voorkomen dat hij eerst onder de paarden en vervolgens onder de wielen kwam. De arme man werd vermorzeld.
Onder de jammerklachten van landlieden en van de onthutste reizigers hielden we halt. Madame de Maintenon wou uitstappen, maar toen ze de ongelukkige wijnboer zag, onherkenbaar verminkt, sloeg ze haar handen ineen en barstte in snikken uit. De markiezin d'Hudicourt, gewoonlijk de nuchterheid zelf, volgde het voorbeeld van haar vriendin. Het was een en al steunen en treurige uitroepen. Mijn koetsier gaf de schuld aan de voorrijders, de voorrijders aan de stijfkoppigheid van de man.... Madame de Maintenon legde ze het zwijgen op alsof zij de baas was. Ze waagde het zelfs om ten overstaan van de hele menigte te zeggen: – ‘Als jullie van mij waren, bracht ik jullie voor de rechter.’ Op deze woorden klapte het publiek in de handen en schreeuwde ‘Leve Madame de Maintenon!’
Geërgerd over wat ik gehoord had, stak ik mijn hoofd uit het portier, richtte me tot de twee geëxalteerde vrouwen en zei: -‘Stap nu maar weer in, dames, hebt u besloten mij te laten stenigen?’ Ze stegen weer in, na mijn beurs te hebben gegeven aan de arme familieleden van het slachtoffer. En tot Ruel, waarheen we op weg waren, moest ik hun verdriet en weeklachten aanhoren.
– ‘U moet het toch met me eens zijn, madame,’ zei ik tegen Madame de Maintenon, ‘dat iemand die niet zo is als ik, een hekel aan u zou kunnen krijgen na de problemen die u me hebt bezorgd. Wat u moest doen is mijn voorrijders wat lichte verwijten maken en die boer heel ernstige; mijn rijtuig heeft zich echt niet onverwacht aangediend en mijn pikeurs hebben het duidelijk genoeg aangewezen vanaf hun paarden.’
– ‘
Madame’, antwoordde ze, ‘u hebt niet gezien hoe de ogen van dat verkeersslachtoffer uit hun kassen zijn gedrukt, het verbrijzelde hoofd van die arme man, dat kloppende hart dat over het plaveisel uitstroomde. Die aanblik heeft ook mijn eigen hart gebroken. Ik was—en ben nog steeds—buiten mezelf en in deze toestand is het toegestaan de gebruikelijke gespreksgrenzen en conventies uit het oog te verliezen. Het was niet mijn bedoeling u problemen te bezorgen en het spijt me dat ik dat gedaan heb. Maar uw koetsiers vind ik vreselijke mensen en omdat u ze verdedigt, ondanks dat bloedbad, ga ik uw rijtuig niet meer in.’
In Ruel waagde ze het in dezelfde stijl door te gaan tegenover de hertogin van Richelieu, die haar een fikse uitbrander gaf. En uit wrok, of om wat voor reden dan ook, wou Madame de Maintenon niet dineren. Ze had twee of drie flauwtes, de tranen kwamen vier of vijf keer opnieuw en markiezin d'Hudicourt, die niet meer dan een paar hapjes genomen had, voegde zich bij haar in een hoekje om samen te snikken en te huilen.
– ‘Geef toe, madame,’ zei ik aan Madame de Maintenon, ‘dat er iets vreemds zit in dit buitensporige verdriet om een onbekende man, die in de grond van de zaak waarschijnlijk geen respectabele persoon was. Het ongeval dat u niet loslaat en mij ook aangrijpt, is ongetwijfeld betreurenswaardig, maar het is toch geen doodslag of sluipmoord, of moord met voorbedachte rade. Ik denk dat als een soortgelijk ongeluk ver van ons weg had plaatsgevonden en in een krant of boek werd beschreven, u het met belangstelling en medeleven had gelezen. Maar niemand had u uw handen boven uw hoofd zien samenvouwen en afwisselend rood en bleek zien worden, u horen gillen, tranen zien vergieten, snikken en verwensingen richten aan koetsier, voorrijders en misschien ook mijzelf.
Au fond zou dat niets aan de gebeurtenis veranderen. Geef nu maar toe, madame, en u ook, madame d'Hudicourt, dat er wat overdrevens zit in uw rouwbetoon en dat u—de een wat meer, de ander wat minder—twee uitstekende comédiennes zouden zijn.
Madame de Maintenon was gestoken door de laatste woorden en probeerde ons te doen inzien en zelfs te doen bekennen dat er een groot verschil bestaat tussen een gebeurtenis die door iemand anders wordt verteld en een gebeurtenis die zich voor je afspeelt. Madame de Richelieu snoerde haar op vriendelijke wijze met deze woorden de mond:
– ‘Wij weten, mevrouw de markiezin, hoe welbespraakt en intelligent u bent. Wij zijn het van begin tot einde eens met uw redeneringen. Laten we niet meer praten over het ongeluk dat u heeft aangegrepen. U hebt behoefte aan wat afleiding, laten we naar de Opera gaan, dat is niet meer dan twee mijlplm. 8 km hiervandaan.’ Ze liet, uit angst zich geheel en al belachelijk te maken, toe dat we haar meenamen. Maar om ons zoveel mogelijk op te houden, wou ze een kop chocola, haar favoriete gerecht; haar eetlust was teruggekomen nadat ze het onderste uit haar verdriet had gehaald.